We doen in Péronne wat inkopen, omdat we weten dat in onze beoogde aankomstplaats Trefcon behalve koeien – en dat snijdt lastig met ons campingbestek – weinig te koop is.
Somme gaat verder daar waar Pas de Calais was gebleven, kerk-akkerland-kerk. Met twee kilo water gaan we de twintig kilometers te lijf, een rustige dag noemen we dat na de 85 kilometer van de voorgaande drie dagen. Kilometers die ons niet in de stinkende kleren zijn gaan zitten, want het lopen valt tegen.
Het moment dat we bij gebrek aan signalering twijfelen, biedt het met krijt geschreven TREFCON op de weg ons de helderheid waar we naar verlangden, we zijn er bijna.
Trefcon is klein, sterker, het kleinste plaatsje waar we tot nu toe zijn geweest. Natuurlijk is er een kerkje, maar ook een hele ondernemende familie, die naast de manage aan het begin van de straat (= dorp) een b&b aan het opstarten is. De enige kamer die af is, is voor ons.
We bezoeken de stallen en Jolanda legt uit dat je een band opbouwt door zachtjes in het gezicht van het paard te blazen. Ewout denkt met zijn adem met niemand vrienden te worden.
Na een moment van rust op de kamer, wandelen we naar een ven in het bos achter de boerderij. We hijsen de broek omhoog en slenteren wat door het water. Voor ons stappen drie prachtige volbloed Arabieren door het water en als kers op de taart een pezige oude man met een zwembroek uit zijn jeugdige jaren.
Als het donker begint te worden, worden we door de familie uitgenodigd om ons brood tussen het gezin op te eten. Omdat onze Franse taal botst met hun opvattingen, speelt de oudste dochter voor tolk. Het aperitief stijgt vrijwel meteen naar het hoofd en wiegt ons in slaap.