Iedere dag is er die spanning, waar slapen we vanavond? Doorgaans weten we in welke plaats we eindigen, alleen niet altijd of daar ook een (goede) slaapplek is. We bellen wel naar de nummers die we verzameld hebben, spreken onze ingestudeerde oneliner uit, maar ontvangen meestal in ruil wat Franse soep. Kortom, het is altijd weer hopen op een plekje voor de nacht.
Vannacht ging het goed en hebben we heerlijk geslapen in een jeugdherberg, de beste optie waar de abdij geen plek voor ons had. We profiteren gulzig van het inclusieve ontbijt, en maken tijdens het wegwerken van complete stokbroden kennis met drie Nederlanders die in vijf jaar tijd naar Santiago willen lopen, telkens een paar weken. Voor hun is het vandaag de eerste wandeldag vanuit de stad waar ze de vorig dag zijn geëindigd: Reims.
We lopen de stad uit langs een kanaal. Tien kilometer lang volgen we het fijne geasfalteerde pad met vele bankjes. Na deze warming-up doorkruisen we bossen en eindeloze wijnvelden. We voelen dat we meer spiermassa hebben en zo de heuvels steeds wat makkelijker opkomen. Het dalen kost moeite. Bij iedere stap duwt de tas mee tegen de kleine blaartjes, de vermoeide spieren.
De tocht is de laatste dagen geweldig gemarkeerd. Dank aan Jakobus (Niet dhr. Alfred J. Kwak, maar de apostel – tevens volle neef van Jezus – die naar Santiago liep).
Halverwege de route belt Ewout naar ene mevrouw Vivienne uit Trepail: goed nieuws, er staan twee bedden voor ons klaar. Wat een opluchting. Het restant van de route visualiseren we de aankomsthaven.
We benaderen Trepail vanuit een bos wat hoger ligt dan het plaatsje. Via een lange, slingerende weg lopen we naar beneden en gaan we op zoek naar de Rue St Martin 6. We passeren grote, vrijstaande, witte huizen met kolossale tuinen als we plots voor nummer 6 staan. Het huis is ook groot, dat zeker. Het huis is ook verouderd, dat zeker. Grote dichtgetimmerde ramen, klodders verf aan de muren en spinnenwebben tegen de voordeur.
We kloppen aan (niet te hard, gezien de staat van het huis). Boven ons kraakt er wat, verder blijft het stil. In de verte roept een vrouw op straat dat we gewoon bij het aangrenzende nummer 4 naar binnen moeten lopen.
Koud over de drempel komt een stoffig vrouwtje met een vale, blauwe bloemenjurk op ons afgelopen, ‘Bonjour, ik ben Vivienne. Welkom, willen jullie wat drinken?’
We lopen verder naar de woonkeuken en nemen plaats in een stoel aan de met plastic kleed bedekte eikenhouten tafel. Op het kleed is nog vaag een bloemenmotief zichtbaar. Van de acht stoelen rond de tafel is er niet een hetzelfde. De rest van de kamer staat vol met houten kasten, zonder uitzondering overvol met spullen. De kamer loopt over in een keuken waar op een wasmachine een ijzeren aanrechtblad rust. De kraan drupt in een lege fles met water. De afwas is zich gaan hechten.
Vivienne staat in de keuken naar wij denken thee te maken. Ze spreekt onbegrijpelijk snel, ‘excusez, wij praten en verstaan maar een klein beetje Frans.’
‘Pas de problème,’ zegt ze en gaat door.
Als we de koffie hebben opgedronken, neemt ze ons mee naar buiten. Via de tuin lopen we naar het huis waar we kortgeleden op de deur geklopt hadden. We banen ons een weg door de lege kratten, rondslingerende flessen, volgevreten kippen, konijnen, een wildernis van onkruid en veel ontraceerbare zooi.
We komen in de schuur waar we, na het passeren van een hypermoderne deurmat met geluid of een staart van een kat, een zoldertrap naar boven bestijgen. Het licht wordt aangedrukt en wanneer we boven zijn aangekomen, is het ook aan.
Vivienne laat onze slaapkamer zien; een lege zolderkamer met twee losse bedden en een stapelbed. Naast de kamer is een douche, een wc en ten slotte nog een kamer met een bed. We gaan om 18.30 uur eten, het ontbijt is om 08.00 uur. De regels zijn duidelijk en niet wollig. Frans regime.
Wanneer we na een warme douche opnieuw zijn aangeschoven aan de keukentafel, vertelt ze dat we de honderdste (en honderd-en-eerste) pelgrim zijn… Dit jaar! Sinds 1999 heeft ze al honderden pelgrims op bezoek gehad.
Terwijl Vivienne de kamer uitloopt, bladeren we in een schrift zoals we vaker zien in gasthuizen, vol kaarten en verhalen van voorgangers. Het gros op weg naar Santiago, een enkeling naar Rome.
Vivienne is terug met naast haar een jongeman met een stok. We herkennen hem, het is dezelfde jongen die we een dag eerder in de kathedraal van Reims hebben ontmoet. Het is Lubbert. We maken nader kennis en spreken de dag door.
Vivienne vertelt dat er ook nog twee pelgrims uit België aankomen. Dit zijn wel heel veel pelgrims in een keer. Ze besluit deze bij haar broer aan de overkant van de weg te plaatsen, zodat wij onze kamer niet hoeven te delen, Lubbert mag in de eenpersoonskamer. We zijn opgelucht.
Het is een apart huis, toch heeft het wel iets gezelligs. Misschien omdat we de afhankelijkheid en de tijdelijkheid van dit alles accepteren. We voelen ons hier wel op ons gemak.
Het avondeten bestaat uit een omelet vooraf, gevolgd door rijst in een groentesaus. We eten snel, het gaat er goed in. Desondanks zitten we lang aan tafel. Niet zozeer het langzame kauwen van onze collega-pelgrims, maar het eindeloos geouwehoer van Vivienne maken van de avond een ware slijtageslag. De goedkope wijn vooraf gecombineerd met het vergif (klein neutje van 51%), nadien slaat ons ergens tussen het stof in een diepe slaap.
Zo leuk om al 3 weken jullie belevenissen van toen weer te lezen. Ik geniet er elke dag van en ook leuk om er elke dag een foto bij te zien. Bedankt en groetjes, Carla
Leuk Carla, ik ben benieuwd of we aankomen.