Het is opklimmen tegen de groter wordende heuvels en afdalen in de richting van verzorgde dorpjes uit de Romeinse tijd. Een omgeving waar grote bossen afgewisseld worden met kale heuvels en soms brede rivieren. Dat Nederlanders het gebied tussen de grote steden Gray, Langres en Besançon ontdekt hebben, merken we door de vele keren dat er getoeterd wordt als we langs de grote weg lopen. Ook in de kleine dorpjes horen we vaker onze moedertaal. Veel hebben een vakantiehuisje in deze regio en gebruiken de zomermaanden om uit te rusten en wat aan hun huis te klussen. Wij begrijpen ze wel, de rust is heerlijk. In de morgen je raam open doen en uitkijken over een prachtig dal met in de verte bossen en meren.
We komen aan in Champlitte, waar we ons present melden in de toeristenoffice. Ze raken een beetje in stress van ons – nu gebeurt dit de laatste tijd vaker door de wild met haar begroeide Ewout – het lijkt nu niet met ons te maken te hebben.
Het huisje wat ze voor pelgrims hebben, is vergeven aan een plaatselijke dakloze. De vrouw die er nu al weken verblijft weigert het pand te verlaten.
‘Willen jullie een uurtje wachten? Dan gaan we haar met hulp van de burgemeester uit het huis plaatsen.’
Nog voordat we iets terugzeggen, staan we alleen in het toeristenbureau. We hebben onze tent nog bij ons en weten niet of we met dit persoonlijk leed te maken willen hebben, daarbij, wat is de hygiënische staat van het huis als we het binnentreden?
Nu een uur krijgen we de mededeling dat het pelgrimshuis inderdaad geen optie is. We laten het gaan en gaan – opgelucht – op zoek naar een alternatief. We vinden dit in een hotel op de markt.