’s Nachts is de stad een lichtgevende inktvis. Wanneer je van boven kijkt zie je dit het beste. Een groot vadsig lichaam met tentakels. De tentakels zijn voorsteden waar de mensen zichzelf wijsmaken een autonoom leven te leiden.
Na de voorsteden wordt het zwart, pikzwart. Beboste heuvels, uitgestrekte akkers en meren vullen de levenloze ruimte, zo lijkt het. Toch, wanneer je goed kijkt zie je kleine plukjes licht. Verscholen achter de Lascherberg bestaan nog gehuchten die buiten het zuigende bereik van de Metropool zijn gebleven. De dorpen in de dalen van het heuvellandschap hebben ieder een eigen dialect welke, als je maar lang genoeg doorloopt, overgaat in Duits. Daar, in dat gebied ligt Wolfshage.
Het dorp is een overzichtelijk geheel in vergelijking met de krioelende tentakels van voorsteden. Een plein met wat huizen, een kerk, een kroeg, vier straten met vrijstaande woningen en talloze smalle slootjes achter het dorp die leiden naar de akkers van groot grondbezitters. De bewoners zijn trots, doen voorkomen er generaties lang te wonen terwijl de meesten ook maar zijn komen aanwaaien. Vluchtelingen worden ze genoemd, verstoten door de stad, werkloos, bejaard, gescheiden en veelal kinderloos.
Moritz was het enige kind dat vanuit de Metropool naar het dorp was verhuisd en dat had hem, vandaag precies tien jaar geleden, de titel ‘Beschermheer van d’n oude brink’ opgeleverd.
Hij staart naar de akkers langs de Oude Postweg. De kleine stroompjes hebben nog één koude nacht nodig om net als het gras te bevriezen. Hij heeft nog nooit geschaatst. De koeien zijn dicht bij elkaar gaan staan omdat het gezelliger is en warmer. De meeste mensen streven er een leven lang naar om iemand te worden. Moritz was het al. Een beschermheer.
Note: Deze flard komt uit ‘Lens’ een verhaal waar ik jaren terug, jaren aan gewerkt heb. ‘Lens’ ligt digitaal stof te happen tot ik weet hoe ik verder moet.